2022
Bert Rosink

Herkomst informatie: CHC NOP

In het vorige artikel zagen we dat er vanwege het verschuiven van het reeds geplande dorp Luttelgeest, door de komst van nieuw geplande dorpen, er uiteindelijk het dorp Kuinderbrug ‘overbleef’. Een dorp dat niet verder doorontwikkeld zou worden, maar waar wel mensen woonden; mensen die, zolang ze er nog verbleven, Kuinderbrug leefbaar wilden houden, getuige de diverse stukken in het gemeentearchief.

Ik kom nog even terug op het artikel van vorige maand; een lezer meldde dat ook Bant niet gebouwd is op de geplande plaats. Dat was links van de N718 in plaats van waar het dorp nu ligt; rechts van de N718.
Ik heb daar verder geen reden voor kunnen vinden, maar het zou kunnen zijn omdat het dorp zo dichter bij de loswal ligt, maar dit feit heeft verder niets van doen met het artikel van vorige maand, aangezien Bant en Creil, juist de twee ‘nieuwelingen’ van de vier dorpen zijn waarvoor Luttelgeest en Rutten zijn opgeschoven voor de min of meer gelijke afstand van de dorpen ten opzichte van Emmeloord.

Volgens informatie op een site van Flevoland Erfgoed Noordoostpolder schijnt trouwens ook Creil niet direct op zijn huidige plek gepland te zijn; ‘omdat de planologen in navolging van Rutten het een goed idee vonden om de doorgaande weg door het dorp te laten lopen in plaats van ernaast’. Zoals bijvoorbeeld bij Espel en Bant.

Snel verder met het vervolg van het verhaal. Tijdens de bouw (vanaf 1950)
van Luttelgeest heeft Kuinderbrug nog goede dienst bewezen. In het ‘driemaandelijkse bericht betreffende de Zuiderzeewerken’ 3e en 4e kwartaal 1950 lezen we onder andere bij punt b: ‘Gewoon lager onderwijs. De Landdrost besloot met ingang van 1 October 1950 een school voor gewoon lager onderwijs te Luttelgeest te stichten. In afwachting van het gereedkomen van het schoolgebouw zal het onderwijs worden gegeven in de voormalige cantine van het inmiddels opgeheven arbeiderskamp
Luttelgeest II te Kuinderbrug. Tot hoofd van de school werd met ingang van 1 October 1950 benoemd de heer W.R. Pon te Zwinderen.’ (Einde citaat).

De stenen barak in Marknesse. Bert Rosink


Dat Kuinderbrug verder een stiefkindje was blijkt wel uit de notulen van de Poldercommissie uit het gemeente archief. Op een op 21 februari 1951 gehouden vergadering verzoekt de heer Faro om de bermen en het dek van de weg te verbeteren, lopende van de Oosterringweg naar Kuinderbrug. Uit de diverse stukken blijkt verder dat op ambtelijk niveau ook gesproken wordt over Kuinderbrug en niet meer over Luttelgeest II. In de vergadering van 18 april dringt de heer Faro nogmaals aan op verbetering van de weg omdat er water op blijft staan en nogmaals zegt de voorzitter de zaak te laten onderzoeken. Op 23 juli 1951 komt het bericht dat ‘bij de komende herbestrating het euvel zal worden ondervangen’. Dit geeft de burger kennelijk moed want op 21 november van dat jaar vraagt de heerDorschman ‘het pad tussen wijk 1 te Kuinderbrug, hetwelk onbruikbaar is door grote brokken steenafval, te egaliseren, bijvoorbeeld door het aanbrengen van slakkezand.’ De voorzitter zegt het te overwegen. Deze zaken worden dan ter overweging gestuurd naar het Openbaar Lichaam de Noordoostelijke Polder. Dan volgt toch een positief advies en een deel ervan geef ik hierbij weer; ‘de toegang naar de semi- permanente woningen te Kuinderbrug (voormalig kamp), is bereikbaar via een verhard pad, voornamelijk van puinafval. De afdeklaag is praktisch verdwenen en vraagt wel enige verbetering’. En zo gaan de klachten van slechte wegen en paden in het voormalige kamp wel even door tot 8 april 1954; dan vraagt de heer Dorschman schrikborden bij de ingang van het dorp te plaatsen omdat de ingang naar het dorp vanaf de Oosterringweg slecht te zien zou zijn. Maar dit gaat niet gebeuren, wel wordt er opdracht gegeven m de keien langs het pad naar het dorp wit te schilderen. Dan windt de heer Dorschman zich op over het feit dat er bij gladheid in de polder niet gestrooid is bij Kuinderbrug en wel in de rest van de polder. De Poldercommissie gaat ‘diep door het stof’ en zegt dat het berust op een misverstand, maar het lijkt er toch op dat Kuinderbrug er niet echt toe doet, getuige ook de verdere stukken uit het archief waarvan de laatste op 22 november 1954 gedateerd is. Eén en ander doorlezend blijkt dat Kuinderbrug geen topprioriteit bij de Poldercommissie heeft en dat is niet vreemd want verdere ontwikkeling van de woongebieden ligt bij de geplande dorpen en daar hoort Kuinderbrug nu eenmaal niet bij, maar het had wel een actief dorpsleven want uit een brief van 18 maart 1953 blijkt dat Kuinderbrug zelfs een dorpsvereniging heeft met als contactpersoon de heer T. Bos.

Houten barak in Tollebeek. Bert Rosink

Dorpsbelang vraagt aandacht voor de volgende punten: een speeltuintje, een halteplaats voor een busverbinding en een telefoonaansluiting voor de brandweer. Een brief werd dan gericht aan Openbaar lichaam de ‘Noordoosterlijke Polder’ Raadhuis Emmeloord. Het telefoonnummer was 5.
De waarnemend directeur gaf dan advies aan de plaatsvervangend landdrost, dr. A. Blaauboer, die vervolgens de brief beantwoordde. Voor wat de telefoonaansluitingvoor de brandweer betreft;
in 1951 was door de brandweer al eens om een telefoonaansluiting voor één der brandweerlieden in Kuinderbrug gevraagd. Volgens de P.T.T. zouden de kosten daarvan ongeveer ƒ 300,- bedragen. Om financiële redenen is hier toen vanaf gezien. Als alternatief werd door het Openbaar Lichaam aangedragen; woonhuis politie J. Schuurman telefoon nr. 7, woonhuis ds. E. Brunsting
gezinsbarak G III telefoon nr. 4 of bij diens afwezigheid dhr. J. Smit in gezinsbarak G III, waar ‘altijd gebeld kon worden’. Duidelijk dat bij zoveel mogelijkheden het Openbaar Lichaam wederom van een telefoonaansluiting bij een brandweerman thuis afziet.

Het dorp groeide dus, zoals gezegd, niet mee met de rest van de polderdorpen en dat leidde ertoe dat bewoners vertrokken naar elders in de polder of daarbuiten. De (landelijke) pers kreeg hier lucht van en dat gaf aanleiding tot vele kleine en grote artikelen, met de nodige speculaties, in de kranten. Waarom zo’n klein dorp in de polder zoveel aandacht zou krijgen is mij tijdens het maken van de artikelen van de ‘Polder van vroeger’ absoluut niet duidelijk geworden, maar het was wel een feit. Daar komen we volgende maand uitgebreid op terug. Naast kamp Luttelgeest II waren er nog stenen barakken in Ens en Marknesse. In Marknesse staat aan de Oudeweg 23 nog een barak; het is thans in gebruik als verenigingsgebouw en heeft de status van rijksmonument. Een houten barak is nog te vinden in Tollebeek, richting de sportvelden.

Deel III van dit artikel ‘Het vergeten dorp Kuinderbrug’